Goedgelovigheid is naast zelfgenoegzaamheid het tweede grote gevaar voor een democratie. Het is de naïeve gedachte dat een land een democratie is wanneer de bevolking er met vrije verkiezingen voor lijkt te hebben gekozen. De regering van een land kan dan wel zeggen dat het een democratie is maar je weet het pas zeker wanneer de maatschappelijke stabiliteit en economie onder druk staan. Pas dan blijkt of het democratisch gehalte van overheidsinstellingen en bevolking groot genoeg is om niet alleen voor veiligheid en zekerheid te zorgen maar ook voor economische opbouw en herstel. Gedreven door goedgelovigheid heeft West-Europa te snel haar lot verbonden aan landen als Polen, Hongarije, Rusland en Turkije. Deze landen hebben zich in het verleden bevrijd van een dictatuur maar niet van het geloof in autocraten en dictators. Zelfs veel Turkse Nederlanders geloven nog altijd in dictators en niet in de kracht van de democratie. Bij de recente verkiezingen in Turkije koos zeventig procent van hen voor de dictator Erdogan.
Zie ook: de confrontatie uit de weg gaan